woensdag 19 november 2008

Manzai

De eerste keer dat ik Oost-Japan, en meer specifiek Tokyo, bezocht, was ik verbaasd over de onaardige toon waarop men tegen mij sprak. Zelfs als mensen hun excuses maakten, bijvoorbeeld omdat ze mij haast omver duwden in de metro, klonk hun sumimasen alsof ze me nog net niet op mijn bek sloegen, maar daar al wel een sterke neiging toe ontwikkelden. En niet alleen tegen mij werd zo'n toon aangeslagen, ook tegen obers, babies, minnaars, en museumbezoekers werd op een ronduit onaardige toon gesproken. Vaak nog met een glimlach ook, wat het nog unheimischer maakte.


Thuisgekomen legde men mij uit dat het eigenlijk zo hoort. Dat ik al die tijd omringd was geweest door mensen die dialect spraken, en op excursie voor het eerst geconfronteerd was met Standaardjapans. Westerlingen, meer specifiek de inwoners van Kinki, spreken Kansaiben. Hoewel de talen onderling redelijk verstaanbaar zijn, is vooral het verschil in intonatie groot. Kansaiben hééft namelijk intonatie, en Standaardjapans niet of nauwelijks. Hetzelfde geldt voor volume.

Om vooral esthetische redenen besloot ik me op het plaatselijk dialect toe te leggen, en niet op de landstaal. Het past ook beter bij mijn karakter, trouwens, en ongeveer twintig milioen mensen in mijn directe nabijheid spreken het. Makkelijk is anders, zo bleek echter. Ik probeer bijvoorbeeld al maanden om het zinnetje "Tsjau tsjau tsjaun tsjau" correct uit te spreken. Hele cafés hebben al met overgave met me getsjaud, maar het resultaat is nog niet beter dan botsjie-botsjie (Nederlands: "matig", Japans: "ma ma"). Een nuttige zin is het overigens niet echt, want het betekent "is dat niet een chinese dwergpoedel?", maar het is een standaard voorbeeldzin, een beetje zoals rød grød med fløde in het Deens en griene tsjies in het Fries.

Met mijn Kansaiben ben ik meteen ook partij in een conflict dat speelt sinds de shogun Tokugawa in 1603 de het bestuurlijk centrum van Japan van het Westelijke Kyoto naar het Oostelijke Edo verplaatste, de stad die inmiddels Tokyo heet. Een affront, natuurlijk, en Westjapanners zijn er nog altijd intens verbolgen over. De consequenties liegen er dan ook niet om. Edo was een dorp van niets in 1603, maar heeft zich ontwikkeld tot een soort super-Bonn waar ambtelijkheid, bureacratie en stugge beleefdheid hoogtij vieren, en die de rest van het land volkomen domineert.

En Kinki? Kyoto is na 1603 (en na 1868, toen de nogal alcoholische keizer Meiji ook nog naar Tokyo vertrok) verworden tot een openluchtmuseum annex luxebordeel, maar de bewoners hebben weinig van hun culturele en artistieke finesse verloren. Kobe blijft zelfbewust en mondain, besmuikt neerkijkend op de rest van het land en eigenlijk ook op de rest van de wereld. En Osaka blijft Osaka, een onvoorstelbaar drukke handels- en industriestad, waar alles altijd zo groot, hard en fel moet als maar kan. In alle drie steden spreekt men Kansaiben, en haat men het Oosten.

Het frustrerende is dat het Oosten niet erg hard terughaat. Mensen uit Tokyo vinden het Westen juist énig, het eten heerlijk, Kyoto prachtig, en de inwoners van Osaka grappig. Die mispunten behandelen ons zoals Nederlanders Vlamingen, en dat zet zoals bekend alleen nog maar meer kwaad bloed. Kyoto is namelijk ook schitterend, het eten is hier stukken beter, en de mensen zijn aardiger. Waarom moet dat godvergeten lelijke, vieze, onaardige Pleurestokyo dan de hoofdstad zijn? De frustraties lopen momenteel weer hoog op, omdat de Westelijke Hanshin Tigers in de honkbalcompetitie nipt verslagen zijn door de Tokyose Giants.

Het enige westerse wapen in deze strijd is manzai. Manzai is een comedytraditie uit Osaka, die ook elders in het land mateloos populair is, en altijd door een duo wordt uitgevoerd. In en rond Osaka neemt vrijwel iedere conversatie automatisch een manzai-vorm aan, waarbij een gesprekspartner de bokke (schlemiel) en de andere de tsoekomi (knorrepot) is. Wie slecht Kansaiben spreekt, zoals ik, is altijd het bokje en heet tennenbokke (natuurschlemiel). Op zich zijn beide gesprekspartners in potentie gelijkwaardig, mits ongeveer even komisch en ad rem. Is dat niet zo, delft zeker een zwakke bokke altijd het onderspit tegenover een sterke tsoekomi.

Het aardige is dat gasten en collega's uit Tokyo in het begin altijd hun best doen om deze eigenaardige traditie leuk (énig!) te vinden, en daar soms nog in slagen ook. Maar na een tegenvallende honkbalwedstrijd, een belastingverhoging, of een regeringscrisis gaat het hard tegen hard, en begint de Westerling de Oosterling kalmpjes met stortvloed aan grappen te slopen. Diens accent wordt daarbij een beetje nagedaan, of er wordt juist erg plat gesproken. Er worden gekke stemmetjes en gebaartjes ingezet. Maar vooral moet de hiërarchische positie van de onfortuinlijke bokke zoveel mogelijk ondermijnd worden. Zeker mensen uit Tokyo kunnen daar bijzonder slecht tegen, maar willen zich niet laten kennen.

Met een rode kop van woede en ergernis stampt de oosterling uiteindelijk weg, bij voorkeur meteen naar het kogeltreinstation. Hij haalt opgelucht adem als de trein Nagoya nadert. Nog even en hij is thuis, in een stad die, als ik heel eerlijk ben, de mooiste museums en de beste restaurants van de wereld, plus echt weergaloze parken bezit. Maar dat ga ik hier natuurlijk niet zitten toegeven. Tsjaunen!

1 opmerking:

Anoniem zei

Je inburgering lijkt vrijwel voltooid, nu je al een goed staaltje wij-zij denken toont in je nieuwe cultuur. Goed zo!