donderdag 11 augustus 2011

China

In de jaren '80 van de vorige eeuw leek Japan even de nieuwe wereldmacht te worden. Het land was moderner, welvarender en technologisch geavanceerder dan men in Europa en Noord-Amerika was en in het infantiele wereldbeeld van die tijd meende men dat dat op korte termijn tot volstrekte hegemonie zou moeten leiden. Sciencefiction films en -boeken, zoals Blade Runner en Neuromancer schilderden een dystopische, Japanistisch-moderne toekomst. De status van Opkomende Wereldmacht is Japan inmiddels kwijt, maar de kinderlijke angst voor het Gele Gevaar is niet afgenomen. Hij heeft zich alleen verplaatst. Naar China.

Dat is natuurlijk ook niet geheel ten onrechte. Hoewel de modale Chinees nog altijd veel minder te besteden heeft dan de modale Japanner, Europeaan of Amerikaan, is het tempo van de economische ontwikkeling er fenomenaal en bovendien zijn er nogal veel Chinezen. Wie een dagje rondwandelt in Shanghai of Beijing waant zich soms decennia de toekomst in gesleurd. Er zijn echter ook gebieden in China die stukken minder ontwikkeld zijn en in sommige van die gebieden zijn buitenlanders niet welkom. Behalve als ze, zoals ik vorige week, daartoe uitgenodigd worden door een regionale universiteit.

In het diepe Zuidwesten van China, niet eens zo gek ver van het hoogontwikkelde Hongkong en Guanzhou, wonen etnische minderheden die ik hier, omdat ik dat beloofd heb, niet bij naam zal noemen. Veel van de wegen die naar hun dorpen leiden zijn onverhard en als ze wel geasfalteerd zijn wordt het verkeer voortdurend onderbroken door lawines die van de nogal ondeskundig afgegraven bergen storten. In de dorpen zelf is van de nakende wereldoverheersing van China weinig te merken. Kleinschalige landbouw overheerst, met hier en daar een groot veld tabak of suikerriet, personenauto's zijn er nauwelijks en een groot deel van het zware werk en transport geschiedt er per waterbuffel.

De meeste inwoners van deze dorpen hadden, door de restricties van de Chinese overheid, nog nooit iemand met een andere huidskleur gezien, laat staan iemand met zulke mooie staalblauwe kijkertjes als ik. Terwijl mijn Japanse collega's min of meer ongehinderd rond konden kijken, werd ik al snel omringd door nieuwsgierige dorpsjeugd.

Ondertussen was ik vooral enorm geboeid door gastheren en -vrouwen. De laatsten zwarten nog altijd hun tanden, een naar verluidt eeuwenoude traditie, hoewel me niet duidelijk is geworden wat daar eigenlijk het voordeel van is. Even weinig begreep ik van de tribale tatoeages, die hier overigens nog gewoon als tribale tatoeages dienst doen, en niet zoals in Nederland om mensen die daar van nature geen aanleg voor hebben toch een zweem van persoonlijkheid te verschaffen. Toen de gefrituurde wespen op tafel kwamen, een regionale specialiteit en overigens best lekker, kreeg ik haast het idee bij een vreemde cultuur beland te zijn.

Dat gevoel duurde niet lang. Al bij de lunch kwam de eerste fles Chinese jenever op tafel, die via papieren koffiebekertjes, ad fundum, in de aanwezigen gegoten moest worden. Dat viel nog niet mee, want er waren meerdere kratten sterke drank aanwezig en elke zichzelf respecterende jongeman wilde het glas, of tenminste het bekertje, geheven hebben met die lange blanke en z'n Japanse vrienden. Er waren echter veel te veel jonge mannen, zodat ik al spoedig opschrok van het hevige braken, naast mij, van medereiziger M. en tot mijn schrik zag dat collega K. roerloos met zijn hoofd op de tafel lag. Toen bij het opstaan, tot overmaat van ramp, de hele kamer begon te draaien, moest ik erkennen dat ook ik enigzins tipsy was.

Terwijl mijn collega's ergens in een bed gelegd werden besloot ik dat ik me beter enige tijd uit het feestgedruis kon verwijderen. Met een nieuwgemaakte vriend strompelde ik het dorp in voor een rondleiding in het Chinees. Nu begrijp ik maar weinig van Chinees, maar het weer was goed en een koe is een koe, dus dat maakte niet gek veel uit. Kort voor het pad doodliep in een bananplantage sloegen we linksaf, een huis in. Uit een belendende ruimte hoorde ik een vrouwenstem iets zeggen dat ik niet verstond, maar dat waarschijnlijk neerkwam op iets als "Evert, sta daar niet als een zoutzak te staan mat je zatte kop, maar bied die gozer een kop thee en een banaan aan", want zulks geschiedde prompt.

Eenmaaal op de bank met thee en banaan nam ik de woonkamer in mij op. Ontzettend veel bananen hadden ze er, wat voor een bananenboer waarschijnlijk niet heel uitzonderlijk is. In de hoek stond een televisie die Japanse tekenfilms vertoonde aan een goedmoedige peuter. Aan de muur hing onderstaande poster, met noeste partijsecretarissen en pronte raketten, trots te zijn op het Gele, danwel Rode Gevaar. De vrouw des huizes kon ik ook nog net zien. Zij zat, handmatig, te weven.


Geen opmerkingen: