Japan heeft twee grote stedelijke gebieden, elk met aanzienlijk meer inwoners dan Nederland. Kanto, met Tokyo als centrum, ligt in het noordoosten, Kansai, met Osaka als centrum, in het zuidwesten. Ik woon in Kansai, of beter gezegd, boven Kansai, op een berghelling. Vanaf mijn balkon kijk ik uit over een miljoenenstad in het laagland, en bij helder weer kan ik daarachter de Stille Oceaan zien. Aan de andere kant van mijn woning zijn vooral bergen, te steil om te bebouwen, gelukkig, en bijzonder mooi.
Het is dan ook geen wonder dat de buurt, waarin zowel mijn woning als de universiteit gelegen zijn, veel welgestelden heeft aangetrokken. BMWs en Mercedessen glijden tussen de villa's door de helling op en af, en zelfs de supermarkt wasemt weelde. Ik moge dan klein behuisd zijn, die 18 vierkante meter van mij zijn tenminste, zoals dat in het vastgoed heet, op goede stand gelegen. Dat is te merken; nergens ligt rotzooi op straat, laat staan hondepoep, het is des nachts doodstil en de mensen zijn doorgaans vriendelijk en beleefd. Ik had niet gedacht dat het mogelijk was om tegelijk een buiging te maken en een auto besturen, maar dat is het wel, en hier ter stede usance.
Drie weken lang verliet ik mijn nieuwe woonplaats niet één keer. Alles wat ik nodig heb is immers ruimschoots voorhanden, en bovendien heb ik het druk met mijn diverse werkzaamheden. Toch begon het verlangen aan me te knagen. De zee van licht die zich 'snachts beneden mij uitstrekte, de langsscheurende Shinkansen, het begon allemaal steeds aantrekkelijker te lijken. Dus wandelde ik gisterochtend opgewekt naar het station.
Reizen per trein in Japan is overweldigend. Mobiele telefoons zijn verboden, niemand eet een meegebracht patatje pinda, knipt nagels of voert luide gesprekken. Wat niet lukt in een Nederlandse stiltecoupé, lukt in Japan met een hele trein, elke dag opnieuw. Ik reisde nog in de spits ook, en stapte om tien voor negen haast uitzinnig van vreugde op het perron van Osaka Umeda. Tegen half tien vond ik, inmiddels minder vrolijk, de uitgang van datzelfde station en stond ik tussen de wolkenkrabbers, maar ook temidden van zwerfvuil, daklozen, drankzaken en fietswrakken.
In Umeda wilde ik niet blijven. Ik was een man met een doel! Ik moest naar Den-den town, het Akihabara van het westen (van Japan). Denki is Japans voor electriciteit en Den-den town is het grondgebied van de Otaku, jongens met brillen en een obsessieve voorliefde voor computers, computerspelletjes, Anime en Manga, alsmede tijdloos onhippe kleding. Den-den town grenst aan Amerika Mura, de wijk waar iedereen die conventioneel trendy is zich ophoudt, dus ik hoefde alleen de stroom van bebrilde heren te volgen door een zee van contactlenzen, piercings en cosmetica.
Den-den town tart iedere beschrijving. Electronicawinkels met eindeloze wanden met weerstandjes, handelaren in nieuwe en tweedehands computeronderdelen, tientallen winkels met plastic poppetjes van stripfiguren, playstationspelletjes, computers en geluidsinstallaties, geconcentreerd in een paar straten rond, weinig verrassend, een pornowarenhuis van vijf verdiepingen waar de doorsnee Bijenkorf of Veeendee gemakkelijk twee keer inpast.
Het is een onwerkelijke ervaring om temidden van tienduizenden nerds in een wereld van licht, kleur en lawaai te staan. Nog altijd vrolijk en verwonderd raakte ik steeds verder gedesoriënteerd. Ik at in een restaurant waar ik moest bestellen door op een knop te drukken en geld in een gleuf te gooien. Ik probeerde een computerspelletje dat verlegen jongens moet leren vrouwen te versieren (game over in level 1) en overwoog de aanschaf van een manshoge plastieken transformer.
In de trein naar huis suisde mijn hoofd nog wat, maar dat was over toen ik mijn berg begon te beklimmen. Hoewel de vogels, de waterval en de wind wel degelijk geluid maakten, klonk het hierboven luid en duidelijk naar stilte.
zondag 15 april 2007
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten