donderdag 6 maart 2008

De Vlucht

Eigenlijk nam ik het besluit om in Japan te blijven al een jaar geleden. In de rij voor de douane op Kansai International Airport wist ik heel zeker dat ik nooit van mijn leven nog zo`n belachelijk lange vliegreis zou maken. En al helemaal niet in een verbouwd vrachtvliegtuig van dat vermaledijde Finnair. Een etmaal hulpeloos in een kinderstoeltje geklemd zitten is toch al geen pretje, waarover later meer, maar daarbij begeleid te worden door een groep ronduit boosaardige Finninnen (of zou men van Finsen spreken?), en een avondmaal van boomschors en kernafval moeten eten, maakte het tot een complete ramp. Toen het volledig uit polyester en acryl bestaande ontbijt arriveerde wist ik dat Chirac groot gelijk had, en dat ik dit nooit weder zou doen.


Toen ik goed en wel in Japan was verzoende ik mij overigens snel met mijn lot. Lekker eten, mooi landschap, en het was fris lenteweer; je kunt erger terechtkomen, en niet alleen in Finland. Bovendien ontdekte ik dat je, als je zes weken de tijd hebt en een hoop geld betaalt, ook met de boot terug kunt naar Europa. Dat leek, en lijkt, me een goed plan voor mijn pensionering. Tot die tijd, zo meende ik, zou ik geen wereldreizen meer maken en gewoon in Japan blijven.


Natuurlijk hield ik dat niet vol. Een half jaar later werd ik uitgenodigd in Melbourne over mijn lievelingsziekte tuberculose te komen praten, en kon ik de verleiding van de zomer, want dat is het in Australie in februari, niet weerstaan. Op een zeer vroege ochtend toog ik vol goede moed van mijn woonst door de sneeuw naar het vliegveld. Vol goede moed, want ik had ditmaal maatregelen genomen. Ik zou niet met een of andere Europese rotmaatschappij vliegen, maar met het befaamde Singapore Airlines. Deze maatschappij bood, zo verzekerde men mij in het Japanse reisbureau, de beste service en het lekkerste eten ter wereld. Het was wel een lange reis, met overstappen, maar dat mocht de pret niet drukken.


Reizen met Singapore Airlines is, dat moet ik toegeven, in veel opzichten een belevenis. Een erotische, om te beginnen, want men heeft de stewardessen uit overwegingen van Kuisheid lange jurken aan doen trekken die het gehele lichaam bedekken, maar die zo nauwsluitend zijn dat een kenner makkelijk het merk en type ondergoed door de stof heen kan onderscheiden. Je moet er van houden natuurlijk, jongedames opgetuigd in een soort gebatikte condooms, maar toevallig gaat me dat heel goed af. Bij dit alles zijn de medewerkers van Singapore Airlines goedlachs, aardig, en voorkomend. Niet dat ze zich in allerlei overdreven beleefdheden uitputten, zoals ik gevreesd had. Het zijn, zoals Vincent Vega al opmerkte, juist de kleine verschillen die het hem doen. Correct met je naam en titel (!) aangesproken worden, bijvoorbeeld, door iemand die net 300 andere wildvreemde mensen in een vliegtuig heeft gedirigeerd, maakt indruk. En dan zwijg ik nog van het eten, dat heerlijk was, en waarvan je ook gewoon meer mag als je daarom vraagt.


Mijn vlieghaat is echter niet over. Tientallen beeldschone stewardessen, kilo`s gebakken vis-met-citroengras en honderd keer `Professor Futselaar, blieft u misschien nog een pilsje?`, zouden nog niets veranderen aan het feit dat ik gewoon niet in die stoeltjes pas. In het vrije veld heb ik, schijnbaar, een tamelijk alledaags lichaam, maar eenmaal in een vliegtuig is evident dat ik zeer brede schouders heb, alsmede giraffepoten en bijzonder dikke bips. Laat ik maar eerlijk voor mijn gebreken uitkomen; ik heb een business class lichaam, en een economy class budget. Ik wil niet beweren dat vliegen voor andere mensen wel leuk is, maar als je een dagje als een struisvogel in een legbatterij gezeten hebt, is de lol er behoorlijk af. Vervolgens nog een paar uur in de rij staan voor diverse douanes, in Singapore tussen al die griezels met machinegeweren doorlopen, en het is duidelijk dat mijn ongeduldig karakter misschien nog wel minder voor overzeese reizen is toegerust dan mijn lichaam. Een vliegreiziger moet een deemoedige dwerg zijn, of hij moet niet zijn.


Het lag voor de hand, kortom, gewoon te accepteren dat mijn toekomst hier, op de beboste hellingen van de Kabutoyama ligt. Maar toch. De eenvoudige onderhandelingen over de verlenging van een contract, en een verhuizing naar een nieuw appartement, duren nu al een week of 8. Niet dat het moeilijk onderhandelen is met de collega's, integendeel. Maar achter de truien, armbandjes, antiautoritaire kapsels, van mijn sosjaalwetenschappelijke vriendjes, worden de lakens wel uitgedeeld door een met dassen en zijscheidingen getooid legertje bureaucraten, die een werkelijk onafzienbare verzameling wetten en practische bezwaren tegen alles wat ik wil achter de hand hadden. Hun ideale werknemer komt bedenkelijk dicht bij de ideale vliegtuigpassagier.

Ik geloof dat ik het nu dan toch uiteindelijk voor elkaar heb. Ik blijf in Japan, voorlopig. Deze zomer bezoek ik enige tijd de Erasmus Universiteit te Rotterdam, die zich tijdens deze toestanden een waar monument van redelijkheid en flexibiliteit toonde. Dat betekent wel dat ik, voor de vierde keer in minder dan twee jaar, een intercontinentale vlucht moet maken. Zal ik het wederom overleven? Het blijft spannend.