woensdag 11 april 2012

Lollies

Mijn schoonzus voelt zich niet op haar gemak. Ze zit een beetje in elkaar gedoken tegenover ons, met een plastic zakje op haar schoot. Ze zucht. "Jullie weten," begint ze, "dat mijn ouders nogal ouderwetse mensen zijn. Ouderwets en religieus." Dat klopt, dat weten we. Ouderwets, religieus en stapelgek, maar verder best aardig. "Ik weet niet hoe ik het moet zeggen", gaat ze verder. Die indruk hadden we al. Nog maar eens zuchten. "Kijk, jullie zijn al een hele poos getrouwd, maar jullie hebben geen kinderen. Ik bedoel, dat moet je zelf weten natuurlijk, het zijn mijn zaken niet. Ik zeg dus tegen mijn moeder, "ma, dat zijn jouw zaken niet". En zo is het toch? Zijn onze zaken niet. Maar mijn ouders zijn toch naar een tempel geweest."

Nou, als dat alles is, so what? In Europa, en vooral in Amerika, bidden allerlei religieuze lieden om de haverklap voor hun medemensen, soms zelfs voor mij, en dat haalt gelukkig nooit iets uit. Het kost overigens ook niks, voor hen niet en voor mij niet, dus wat mij betreft doen ze maar wat ze niet laten kunnen. Collega Dennett heeft de gewoonte om mensen die beweren voor hem hebben gebeden te vragen of ze niet meteen een geit hadden kunnen offeren, als zijn lot ze dan echt zo na aan het hart ligt, maar zover ben ik tot op heden niet gegaan. Dat die twee bejaarde ouders van S. naar een tempel zijn geweest om een of andere vooroorlogse bosgod te vragen zich met mijn huwelijksvruchtbaarheid te bemoeien schaadt me toch niet in de verste verte? Maar het verhaal was nog niet ten einde.

"Ik moet jullie dit geven", zegt ze, het zakje omhoog houdend. "Dit, eh, dit...helpt. Als je dat wil, natuurlijk, anders niet. Ik bedoel, niet echt natuurlijk, maar dat denken mijn ouders. En het gaat ze niks aan ook, dat zei ik nog, maar ze luisteren dus niet. Je moet het ze maar niet kwalijk nemen, het is goed bedoeld. Vat het maar religieus op, ofzo, ok?" Ze geeft het zakje aan K. Ze bloost erbij. K. kijkt in het zakje en begint onbedaarlijk te giechelen. "Mag ik het ook humoristisch opvatten?", vraagt ze. Dat mag. Ik kijk en zie drie lollies. Dat denk ik tenminste, maar bij nadere inspectie hebben niet zomaar lollies gekregen. Eerder lullies:

donderdag 16 februari 2012

Examen

Als ik het lokaal binnenkom is het er al eivol. Ik kom hier vaker, ik werk hier, ik hoor daar, achter die tafel, waar nu drie dames in mantelpakjes grote belangrijkheid staan uit te stralen. Maar de studenten in het lokaal zijn mijn studenten niet. Ze zien er net een beetje anders uit, en praten Vietnamees, Chinees, Tagalog. Ik geef mijn kaart aan het eerste het beste mantelpakje. Na langdurige controle van allerlei documenten krijg ik een andere kaart, met mijn tafelnummer: 280350093.

Achter en naast me zitten Vietnamese jongens van een soort dat ik ken uit Hanoi. Iets te merke kleding, iets te nieuwe iPhone, iets te grote bek, iets te davidoffe sigaretten en iets te bedacht haar. Some pigs are more equal than others, vooral als hun vader iets in de partij doet. Voor me zit een roedel Chinese meisjes, aanzienlijk minder overdreven aangekleed, maar waarschijnlijk niet minder behorend tot een nationale of provinviale elite. Ze kwetteren nerveus, giebelen en overleggen. Alleen het meisje voor me niet. Zij zit stil. Ze draagt een roze trui en heeft haar haar in een staart.

"Heb jij je goed voorbereid?", vraagt een van de Vietnamezen in het Japans. Dat heb ik niet, geef ik toe, ik vond dat ik het maar moest kunnen met de kennis die ik heb. "Hij is enorm goed", zegt hij, en wijst op een geblondeerde jongen in een leren jack. "Ik hoop dat ik het haal. Ik doe m'n best wel, maar ik heb niet veel talent." Eigenlijk is het wel een aardige jongen, die het ook niet kan helpen dat het reƫel bestaand socialisme nogal in zijn voordeel heeft uitgepakt. Zo te zien is hij nog homo ook.

Iedereen moet zijn kaart op de rechter bovenhoek van de tafel leggen, zodat de mantelpakjes die kunnen inspecteren. Het meisje voor me is acht dagen geleden 22 geworden, zie ik. Ze heet Li. Een van haar vriendinnen begint in luidruchtig Mandarijn uit te leggen dat ze niet goed op de pasfoto staat, dat ze echt nog nooit zo slecht op een pasfoto heeft gestaan, dat het, nou ja, het is maar voor een examen natuurlijk, maar ze heeft toch zoiets van, dit kan gewoon niet. Li luistert niet. Dat doet ze vaker, is mijn indruk, niet luisteren. Ze is er heel goed in.

Het examen verloopt ontiegelijk snel. Karakterkennis. Grammatica. Luistertoets. Multiple Choice. Ik vul braaf de antwoordkaart in. Een van de Chinese meisjes probeert te spieken bij het meisje met de slechte pasfoto. Dat lijkt me een slechte keuze. De Vietnamese jongen zucht. Ik ook. Wat moet ik hier ook? Dit is mijn lokaal. Ik neem hier examens af, als het echt niet anders kan, ik maak ze er niet. We zijn klaar.

Als de mantelpakjes de kaarten ophalen weet ik nog net een blik te werpen op het patroon van zwarte blokjes op de kaart van Li. Het lijkt sterk op het patroon op mijn eigen kaart. Dat komt goed uit, want ik heb een rotsvast vertrouwen in het vermogen van stille, Chinese meisjes, met roze truitjes en paardenstaarten, om precies 8 dagen na hun 22e verjaardag een prima examen Japans af te leggen. Mijn buurman luistert naar de jongen in het leren jack, die uitlegt wat de antwoorden waren. Hij zegt iets wanhopigs in het Vietnamees. We staan op, het is afgelopen, we gaan naar huis.

Gisteren kwam eindelijk de uitslag. Ik denk dat Li het wel gehaald zal hebben. Net als ik.

zondag 12 februari 2012

Shibumi

Door een onhebbelijkheid van Blogger zou mijn vorige blogje de indruk kunnen wekken dat ik reeds enige dagen van tevoren van het overlijden van de dichter en schrijver Adriaan Bontebal op de hoogte was. Niets is minder waar. Blogger heeft echter de vervelende eigenschap niet de datum van publiceren, maar de datum waarop het schrijven van een stukje aanvang nam, te vermelden. Aangezien ik mijn laatste stukje voor het overlijden van Adriaan begon, vervolgens een paar dagen in Tokio aan het werk was, en het pas in het weekend afmaakte, staat er nu een wat malle datum boven.

Terzake. Er wordt her en der op het Internet geweldig veel aardigs over Adriaan geschreven, overigens volkomen terecht, en daar heb ik niet gek veel aan toe te voegen. We hebben elkaar nooit ontmoet, omdat ik nu eenmaal zelden in Den Haag ben en Adriaan ook niet bepaald de deur plat liep in Japan. Wel nam hij bij belangrijke wielerkoersen steevast de moeite om de prestaties van Japanse renners samen te vatten in zijn (bijna) dagelijkse stukken. Een andere opvallende Japanse invloed was het woord dat hij in het motto van zijn website had staan: shibumi.

Dat woord had hij ontleend aan de gelijknamige roman van zijn collega Trevanian, maar het is lastig te vertalen Japanse aanduiding voor een esthetische opvatting. In januari vorig jaar bespraken we het al even op Adriaans weblog.

Hoewel het moeilijk is om shibumi (of shibui, of shibuma) te vertalen, is het goed mogelijk er voorbeelden van te geven. Shibumi vereist een ongekunstelde, natuurlijke en simpele schoonheid, zonder bombast, aanstellerij of nodeloze pretenties. Ik vond, en vind, de gedichten en korte verhalen van Bontebal erg goede voorbeelden van Shibumi, hoewel dat geloof ik niet de reden is dat het woord zo prominent op zijn weblog stond. Daarom hier nog maar even het Betreffende Karakter:



Ik ben ter zake niet deskundig, maar ik meen dat je er, met veel goede wil, de kop van Adriaan in kunt herkennen. Van opzij gezien dan, of, zoals hij zelf vorige week schreef, "en face maar dan een kwartslag gedraaid".

dinsdag 7 februari 2012

Schande!

Verbolgen, anders kan ik de reactie van mijn literaire internetgeweten Marjon niet noemen. Op 8 januari schreef ze me, als reactie op mijn laatste bijdrage, dat ik al sinds 30 augustus niets meer had geschreven. Ook de Zaandamse geleerde Dr. P. liet me, per email, weten dat ik nu toch echt weer eens iets op mijn weblog moet schrijven. Het is een schande! Hoe haal ik het in mijn schitterende hoofd om mijn lezers zo lang in de steek te laten?

Op 21 januari 2010 promoveerde mijn vriend Dick van Galen Last, cum laude, op het proefschrift De Zwarte Schande. Dat proefschrift was toen nog een dikke stapel A4tjes, met daarop een aangrijpend relaas over de inzet van Afrikaanse soldaten in het Franse leger in de Eerste Wereldoorlog en over de racistische hetze die daar op volgde. Die hetze was vooral het werk van Duitsers en Amerikanen, maar ook Frankrijk was de aanvankelijke erkentelijkheid jegens de 'zwarte zonen van het Empire' snel vergeten. Koloniale exploitatie ging voor. Toen een groep beambten, belast met het zoeken van een onbekende soldaat, aanvankelijk een zwarte man uit het massagraf haalden, stopten ze hem dan ook gauw terug. Onder de Arc de Triomphe in Parijs ligt een blanke.

Lang heeft Dick niet van zijn titel kunnen genieten. In de vroege ochtend van 2 februari overleed hij, niet geheel onverwacht, aan een hartaanval. Hij was toen 57 jaar oud. Dat is tragisch, en bijzonder, maar wat heeft het met mijn weblog te maken? Welnu. Vorig jaar vroeg het NIOD, dat sindsdien om voor mij onnavolgbare redenen zijn naam weer eens heeft veranderd, nu in NIOD, Instituut voor Oorlogs- Holocaust- en Genocidestudies, mij om de Zwarte Schande tot een publiceerbaar boek te bewerken. Daar was ik de afgelopen maanden mee bezig, en zodoende schreef ik hier niet. Een schande? Ja, maar je moet wat voor de Schande overhebben.

Eigenlijk was ik van plan om hier iets te schrijven over het treinverkeer in Nederland en Japan, omdat het eerste ook een schande is, hoewel iets minder erg dan een Wereldoorlog, en het tweede fantastisch geregeld. Deze week nog schoot ik met 300 kilometer per uur probleemloos door een besneeuwd Japan van Osaka naar Tokio, en terug, zonder ook maar een minuut vertraging. Het is een beetje een inkopper, om vanuit Japan over de Nederlandse Spoorwegen te schrijven, maar dat zou mij niet hebben weerhouden. Gemak dient de mens.

Wat mij wel weerhoudt is dat opnieuw een vriend de zestig niet heeft gehaald. Adriaan Bontebal, die ik nooit ontmoet heb, maar met wie ik wel met enige regelmaat correspondeerde, is in de nacht van vrijdag op zaterdag overleden. Hij was 59.

dinsdag 30 augustus 2011

Noda

Weer een premier. Het zal wel.

donderdag 11 augustus 2011

China

In de jaren '80 van de vorige eeuw leek Japan even de nieuwe wereldmacht te worden. Het land was moderner, welvarender en technologisch geavanceerder dan men in Europa en Noord-Amerika was en in het infantiele wereldbeeld van die tijd meende men dat dat op korte termijn tot volstrekte hegemonie zou moeten leiden. Sciencefiction films en -boeken, zoals Blade Runner en Neuromancer schilderden een dystopische, Japanistisch-moderne toekomst. De status van Opkomende Wereldmacht is Japan inmiddels kwijt, maar de kinderlijke angst voor het Gele Gevaar is niet afgenomen. Hij heeft zich alleen verplaatst. Naar China.

Dat is natuurlijk ook niet geheel ten onrechte. Hoewel de modale Chinees nog altijd veel minder te besteden heeft dan de modale Japanner, Europeaan of Amerikaan, is het tempo van de economische ontwikkeling er fenomenaal en bovendien zijn er nogal veel Chinezen. Wie een dagje rondwandelt in Shanghai of Beijing waant zich soms decennia de toekomst in gesleurd. Er zijn echter ook gebieden in China die stukken minder ontwikkeld zijn en in sommige van die gebieden zijn buitenlanders niet welkom. Behalve als ze, zoals ik vorige week, daartoe uitgenodigd worden door een regionale universiteit.

In het diepe Zuidwesten van China, niet eens zo gek ver van het hoogontwikkelde Hongkong en Guanzhou, wonen etnische minderheden die ik hier, omdat ik dat beloofd heb, niet bij naam zal noemen. Veel van de wegen die naar hun dorpen leiden zijn onverhard en als ze wel geasfalteerd zijn wordt het verkeer voortdurend onderbroken door lawines die van de nogal ondeskundig afgegraven bergen storten. In de dorpen zelf is van de nakende wereldoverheersing van China weinig te merken. Kleinschalige landbouw overheerst, met hier en daar een groot veld tabak of suikerriet, personenauto's zijn er nauwelijks en een groot deel van het zware werk en transport geschiedt er per waterbuffel.

De meeste inwoners van deze dorpen hadden, door de restricties van de Chinese overheid, nog nooit iemand met een andere huidskleur gezien, laat staan iemand met zulke mooie staalblauwe kijkertjes als ik. Terwijl mijn Japanse collega's min of meer ongehinderd rond konden kijken, werd ik al snel omringd door nieuwsgierige dorpsjeugd.

Ondertussen was ik vooral enorm geboeid door gastheren en -vrouwen. De laatsten zwarten nog altijd hun tanden, een naar verluidt eeuwenoude traditie, hoewel me niet duidelijk is geworden wat daar eigenlijk het voordeel van is. Even weinig begreep ik van de tribale tatoeages, die hier overigens nog gewoon als tribale tatoeages dienst doen, en niet zoals in Nederland om mensen die daar van nature geen aanleg voor hebben toch een zweem van persoonlijkheid te verschaffen. Toen de gefrituurde wespen op tafel kwamen, een regionale specialiteit en overigens best lekker, kreeg ik haast het idee bij een vreemde cultuur beland te zijn.

Dat gevoel duurde niet lang. Al bij de lunch kwam de eerste fles Chinese jenever op tafel, die via papieren koffiebekertjes, ad fundum, in de aanwezigen gegoten moest worden. Dat viel nog niet mee, want er waren meerdere kratten sterke drank aanwezig en elke zichzelf respecterende jongeman wilde het glas, of tenminste het bekertje, geheven hebben met die lange blanke en z'n Japanse vrienden. Er waren echter veel te veel jonge mannen, zodat ik al spoedig opschrok van het hevige braken, naast mij, van medereiziger M. en tot mijn schrik zag dat collega K. roerloos met zijn hoofd op de tafel lag. Toen bij het opstaan, tot overmaat van ramp, de hele kamer begon te draaien, moest ik erkennen dat ook ik enigzins tipsy was.

Terwijl mijn collega's ergens in een bed gelegd werden besloot ik dat ik me beter enige tijd uit het feestgedruis kon verwijderen. Met een nieuwgemaakte vriend strompelde ik het dorp in voor een rondleiding in het Chinees. Nu begrijp ik maar weinig van Chinees, maar het weer was goed en een koe is een koe, dus dat maakte niet gek veel uit. Kort voor het pad doodliep in een bananplantage sloegen we linksaf, een huis in. Uit een belendende ruimte hoorde ik een vrouwenstem iets zeggen dat ik niet verstond, maar dat waarschijnlijk neerkwam op iets als "Evert, sta daar niet als een zoutzak te staan mat je zatte kop, maar bied die gozer een kop thee en een banaan aan", want zulks geschiedde prompt.

Eenmaaal op de bank met thee en banaan nam ik de woonkamer in mij op. Ontzettend veel bananen hadden ze er, wat voor een bananenboer waarschijnlijk niet heel uitzonderlijk is. In de hoek stond een televisie die Japanse tekenfilms vertoonde aan een goedmoedige peuter. Aan de muur hing onderstaande poster, met noeste partijsecretarissen en pronte raketten, trots te zijn op het Gele, danwel Rode Gevaar. De vrouw des huizes kon ik ook nog net zien. Zij zat, handmatig, te weven.


woensdag 13 juli 2011

Middenvoetsbeentje

Je hebt van die mensen die je eigenlijk alleen kent van bruiloften en uitvaarten. Neem K., bijvoorbeeld, die ergens in het holst van de Twintigste Eeuw gehuwd is met een meisje wier grote broer veel later het kind zou verwekken waarmee ik, in de daaropvolgende eeuw, zou trouwen. Veel aangetrouwder familie dan K. en ik van elkaar zijn kun je haast niet worden. Aangetrouwd wordt nooit geen eigen, natuurlijk, maar K. en ik konden het meteen al goed vinden. Altijd bereid wat van zijn hampelige Engels te ruilen voor mijn hampelige Japans, nooit te beroerd om een bizar maar schijnbaar belangrijk ritueel te bagatelliseren en altijd klaar om wat te gaan drinken. Een week na iedere bijeenkomst valt steevast een envelop in de bus, met een collage van de foto's die heeft genomen.

Zo waren we afgelopen winter nog in Kanazawa, voor een herinneringsbijeenkomst, of hoe het ook heet, van een of andere al lang dode aangetrouwde verwant. Dat klinkt saai, en dat is het ook. K., ik, en nog een heel stel anderen zaten anderhalf uur in een koude tempel te luisteren naar het geneuzel van een Boeddhistische beroepsmurmureerder, af en toe afgewisseld met een pingetje of pongetje uit het arsenaal slaginstrumenten dat in geen enkele Boeddhistische plechtigheid mag ontbreken. Niet dat ik iets tegen het Boeddhisme heb, overigens, in tegendeel zelfs, maar ik heb er wel graag wat te drinken bij. K. begreep dat meteen. Ik was amper opgestaan van mijn tempelkrukje, of hij had al twee pils geritseld. Om half twaalf 's ochtends.

Maar vandaag zou het menens worden. Niks vrolijke bruiloft of saaie herdenking, maar een serieuze crematie. Zoals meer voorkomt was een en ander het gevolg van een sterfgeval in de familie. Nu is een Japanse crematie, althans in vergelijking met een Nederlandse, bepaald hardcore. Niks geen gezeur met kisten achterlaten in een zaaltje of achter gordijntjes laten verdwijnen, nee, de nabestaanden zijn aanwezig als de kist de oven ingaat, en ook als hij er uren later weer uitkomt. Vervolgens pakken zij met eetstokjes de botjes uit de as, en deponeren die in een urn, die na afloop wordt meegegeven in een doos. Dat leek me niet prettig.

Op zich viel het me overigens mee. Ik dacht dat ik, bij dit macabere spelletje Dokter Bibber, op ware grootte en met het geroosterd skelet van een bekende, weinig meer zou kunnen dan krijsen of kotsen, maar zo erg was het gelukkig ook weer niet. Toch voelde ik me verre van prettig voor de grote stalen bak, waarin de medewerkers van het crematorium, als service, de botten weer even in mensvorm hadden neergelegd. Hoopvol keek ik rond, waar K. was, die op z'n minst een bemoedigende glimlach had kunnen leveren. Maar dat kon natuurlijk helemaal niet meer. Ik pakte een van zijn middenvoetsbeentjes voorzichtig tussen mijn stokjes, en deponeerde het in de urn.