zondag 8 februari 2009

Groot en koud

Spectaculair nieuws uit Colombia. In een kolenmijn zijn wervels gevonden van een slang die, bij benadering, 13 meter lang en meer dan 1100 kilo zwaar moet zijn geweest. Een snelle lezing van dit artikeltje in de New Scientist leert dat het beest liggend ongeveer tot mijn knieën moet zijn gekomen, als we tenminste tegelijkertijd hadden bestaan. Om begrijpelijke redenen ben ik er niet rouwig om dat we elkaar hebben gemist. De vondst is goed nieuws, en niet alleen omdat het voor de Evangelische Omroep het zoveelste prehistorische dier is dat in het natuurlijk letterlijk juiste scheppingsverhaal moet worden ingepast. Het is vooral interessant omdat het een aanwijzing is dat het 60 milioen jaar geleden knap warm moet zijn geweest.

De reden daarvoor is eenvoudig. Een slang is koudbloedig, en moet zijn stofwisseling op gang houden met warmte van buitenaf. Hoe groter je bent, des te moeilijker dat wordt. Daarom heb je zo veel alligators in het warme Florida, en reuzenkrokodillen in Australië, terwijl je in Lapland vooral veel (erg veel, eerlijk gezegd) piepkleine muggen tegenkomt. Wie koud is, moet klein zijn, of traag. Warmbloedige dieren hebben geen last van dit probleem, en kunnen dus tamelijk groot worden in koude klimaten. Zeeolifanten, Vinvissen en de briljante Nederlandse historicus Jeroen Euwe zijn daar goede voorbeelden van.

Natuurlijk zijn er uitzonderingen. Vaak wordt melding gemaakt van reusachtige inktvissen, maar het is een geweldig gelazer om die beesten te vangen, filmen, of zelfs ontdooien [youtube], omdat ze zo diep leven. De meeste bekende specimen komen dan ook uit de magen van potvissen, die op hun beurt natuurlijk warmbloedig zijn. Voor biologen een klusje alsof ze het recept voor bami rames moeten reconstrueren uit een plasje studentenkots. Soms ben ik erg blij dat ik toch maar historicus ben geworden.

Leuk, natuurlijk, maar dit zijn niet de grootste koudbloedigen. Een ton slang, een halve ton inktvis, het is allemaal peanuts in vergelijking met de toch ook koudbloedige, nog niet uitgestorven, walvishaai, die gemakkelijk tien keer zo zwaar kan worden als die malle Colombiaanse slang, en langer dan die aanstellerige inktvissen. En met al die berichten over grote koudbloedigen van de laatste tijd moest ik, als verklaard koudbloedigenliefhebber, toch maar eens zo'n beest gaan bekijken. Dat kan hier namelijk.

Je moet er wel wat voor over hebben, trouwens. Een kaartje voor het aquarium van Osaka kost, omgerekend naar de huidige dure euro, niet minder dan 19 piek. Een rib uit mijn lijf, en dan moest ik ook nog afreizen naar de uiterste zuidoostpunt van de stad. (Ik woon en werk in het sjieke noordwesten.) Maar, eerlijk is eerlijk, dan heb je ook wat. In die 5,4 milioen liter van het hoofdaquarium, er zijn voor liefhebbers ook 14 kleinere, kun je nog eens wat kwijt. Twee walvishaaien bijvoorbeeld.

Kai-kun en Dai-kun zijn nog relatief jong, vandaar het achtervoegsel "-kun" dat in normaal Japans alleen wordt gebruikt voor jongetjes, kleine huisdieren en een bepaalde Nederlandse onderzoeker. Maar ook een halfwas walvishaai, zelfs achter 30 cm dik glas, is een overdonderend groot dier. Omdat het aquarium negen meter hoog is, is het een beetje alsof je een olifant voorbij ziet vliegen. Geen wonder dat de hamerhaaien met wie ze het aquarium delen angstvallig uit de buurt blijven. Gevaarlijk zijn deze planktoneters niet, maar ruzie zoeken is toch ook weer niet aan te bevelen.

Natuurlijk wilde ik meer. In mijn beste Japans legde ik het personeel uit dat ik van kindsbeen af ont-zet-tend geïnteresseerd ben in kraakbeenvissen, met een beetje goede wil toch bijna ongeveer half-biologisch onderzoek doe, hier is mijn kaartje, zou ik niet, helemaal uit Nederland, 400 jaar goede betrekkingen, nergens anders te zien, en mijn vriendin ook dus, zelf ook jaren een aquarium gehad, dus als u het niet erg vindt, ik zal stilletjes toekijken, u hebt van mij geen last, ja en het filtersysteem, ook zo interessant, dus, en, maar, want, alstublieft dus. Ik mocht mee.

Het voeren van een walvishaai is een onthutsend schouwspel. Ik heb wel eens schapen gevoerd, maar dat is een kwestie van een emmer bix in een bak gooien, en oppassen dat je niet omver wordt gelopen door de horde. Walvishaaien zijn daarentegen geen schrokkers, die voert men met de hand, hapje voor hapje. Een piepklein Japans bioloogje gooit handjes kril in een bek zo groot als een autoportier. Rustig aan. Na een emmertje hebben ze genoeg, en glijden ze weer de diepte in. Zoveel had ook wel op gekund, en ik weeg amper 0,09 ton!

Terug beneden begreep ik ook waarom. Ik mis de kruidige geur en de trage reggae, maar een walvishaai is goedbeschouwd een typisch koffieshopdier. Ze doen niets snel, maar glijden rustig door het water, en dan alleen nog in warme wateren. Dit dier is koud en heel erg groot, en dus niet erg energiek. Dat biedt op zich wel weer perspectieven voor Japan, nu ze hier toch zijn. Premier Taro Aso geniet, na een serie zeldzaam domme opmerkingen in de media, volgens de laatste peiling nog slechts het vertrouwen van 9% van de bevolking. Walvishaaien zijn stille types, en maken ontzettend weinig fouten. Door hun gewichtigheid tot inertie gedwongen, zouden Kai en Dai weleens de beste premiers in jaren kunnen zijn.

5 opmerkingen:

Anoniem zei

Wij maken een mentale notitie.

Anoniem zei

Weten we dat ook weer. Dank Rarufu-kun!

Ilja Nieuwland zei

Kijk, nu komt u op mijn vakgebied en dan heb ik toch nog wel wat pedanterige opmerkingen. Ziet u, de kwestie van koud- versus warmbloedigheid (homeotherm/endotherm-poikilotherm/ectotherm) is wat complexer dan u hier schetst. Voor kleine reptielen is opwarming niet zo'n probleem gezien hun omvang en oppervlakte-tot-inhoudverhouding. Naarmate een reptiel groter wordt wordt dat opwarmen lastiger, maar er is een kritische grens waarboven het dier gebruik maakt van wat in fraai Nederlands 'bulk homeothermy' heet. Dat komt er op neer dat door de omvang en de oppervlakte-tot-inhoudverhouding van het dier temperatuur zo effectief wordt vastgehouden dat afkoeling niet echt meer een probleem is. Dat zie je bijvoorbeeld al bij grote hedendaagse slangen zoals Anaconda's, en kan ooit een rol hebben gespeeld in de metabolische huishouding van de allergrootste dinosauriërs. Met zo'n constante temperatuur kun je in gematigde klimaten toch een redelijk constant activiteitsniveau handhaven.

Warmbloedig EN groot zijn heeft namelijk ook zijn nadelen: die warmtehandhaving kost belachelijk veel energie: een Afrikaanse olifant heeft per etmaal ongeveer achttien uur nodig om te eten. Een verdere complicatie is dat wij zoogdieren niet zo handig zijn wat betreft het verwerken van plantaardig voedsel: vogels (en dinosauriërs), die alles door middel van maagstenen vermalen, kunnen in dezelfde tijd veel meer voedsel verwerken en blijken bovendien veel beter in staat om het niveau van hun metabolisme te variëren.

Voor vleeseters geldt die beperking minder, vanwege de energieopbrengst van vlees - daarom kunnen walvissen (baleinwalvissen zijn ook carnivoren) zo groot worden. Maar een carnivoor moet zijn energievoorraad regelmatiger aanvullen, en da's dan weer een reden dat ze veel zorgvuldiger met hun eigen energiehuishouding omgaan: Cheetahs zijn na drie charges 'op', een walvis dobbert wat terwijl het voer z'n bek inzwemt en gieren gebruiken om te zweven minder energie dan een LED-lichtje.

P.s. qua evolutietheorie is de EO al een tijdje min of meer om, hoewel ze het hele vraagstuk eigenlijk zoveel mogelijk negeren. EO-oppermoefti Andries Knevel heeft wel net een rel gecreëerd (sic) door zich voor de evolutietheorie uit te spreken en ook ooit-intelligentdesigngoeroe Cees Dekker is 'om'.

Ralf zei

@Ilja

Verhelderend. Dank!

Anoniem zei

Ik had inmiddels toch wel een bespiegeling over het drankgebruik van Japanners en met name hun ministers verwacht...