Hoe oud zou ze zijn? 70? 75? Ruimschoots oud genoeg om de oorlog meegemaakt te hebben, in ieder geval. In het buurtwinkeltje dat ze drijft, zie je zelden iemand, en ik kan me nauwelijks voorstellen dat het hier, op een van de duurste lokaties in westelijk Japan, rendeert. De winkel is fors, maar het assortiment is beperkt tot chips, instant ramen, sake, bier en sigaretten. Ze is alleen 'smiddags open, en heeft geen personeel. Voor de deur staan zes automaten, die waarschijnlijk -hopelijk- nog enige omzet genereren.
Toch is ze nooit alleen. Ze staat op de stoep voor haar winkeltje en praat met de buurtbewoners. Niemand passeert de winkel zonder gesprek. Dat al die mensen hun boodschappen tweehonderd meter verderop bij de supermarkt halen, deert haar niet. Maar al zijn ze beladen met boodschappen, praten zullen ze.
De eerste keer dat ik haar winkel bezocht, werden mijn zak chips en ik meegetroond naar buiten, opdat de passerende buurtbewoners konden zien hoe groot ze wel niet zijn in Europa. De tweede keer, weken later, rekende ze mijn bakje gedroogde bami pas af nadat ze mij haar verzameling visitekaartjes van buitenlandse wetenschappers had laten zien. Een stapel van drie centimeter Canadezen, Amerikanen, Zwitsers en andere buitenlanders, die voor de nabijgelegen universiteit hadden gewerkt, en ook haar winkel hadden bezocht. Of ik niet ook? Nog nooit een Nederlander ontmoet. Zo bijzonder! Maar mijn kaartje was nog niet gedrukt.
Sinds vorige week heb ik mijn kaartje, waarop mijn naam en functie in latijns en Japans schrift staan vermeld. Vanavond had ik de sake, die volgens het recept voor inktvis met rammenas onontbeerlijk is, niet in huis. Ik toog, gewapend met een kaartje, naar haar winkeltje bij de rivier.
De keuze is beperkt tot één soort sake. De prijs is duizend yen. Niks 999, 1199, 1499, zoals bij de grootgrutter; duizend, en geen gezeik. Ik loop naar de kassa, waar een inmidels extatische Japanse bejaarde op mij wacht. Ik zet de fles neer, pak mijn portemonnee en overhandig haar, met twee handen, zoals dat hoort, mijn visitekaartje.
Een stortvloed van taal is mijn deel. Ze spreekt geen standaard Japans, maar plat Osaaks, gecombineerd met het zuidelijk-provinciale Engels van de Amerikaanse troepen die hier 55 jaar geleden geleden waren. "Sugoooooi -ain't it?" Mijn fles staat onaangeroerd op de toonbank, en thuis wacht mijn inktvis. Heb ik die wel in de koelkast gelegd, of ligt het beest reeds te gisten op het aanrecht? Tijd, voor haar, om eens een verkarend woordenboek te gaan pakken. Wil ik "Nederland" niet even voor haar in het Katakana schrijven?
Na een half uur, een stuk of tien buigingen, een diepte-interview over de tulp, en eindeloze conversatie in diverse malle dialecten, doet ze me uitgeleide. Buiten staat een man met een golden retreiver. Hij lacht mij begrijpend toe. Nog drie buigingen. Een sprintje naar brug. Als ik de helling op ben kijk ik om en zie haar, spelend met de hond, die groter is dan zijzelf. Naast haar staat een doodvemoeide salaryman schoorvoetend beleefdheden te uiten, te wachten tot hij eindelijk naar huis mag, en stiekem te hopen dat zijn hond haar bijt.
zaterdag 12 mei 2007
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten