zaterdag 25 december 2010

Uit de put

Meer dan 70% van Japan, ik schreef het al eerder, bestaat uit vrijwel onbewoond berggebied. Het is er schitterend. Omdat het gebergte jong is, is het steil, en omdat het veel regent is het er ook erg groen. In het Noorden en Zuiden liggen spectaculaire vulkanen te roken en overal in het land perst kokend water zich door de aardkorst naar boven. Woeste rotskusten, parelwitte stranden, donkere wouden, een zandwoestijntje, hooggebergte, kolkende rivieren, immense watervallen, beren, apen, krankzinnige vlinders en spectaculaire spinnen. Japan heeft het allemaal. Geen wonder dat Japanse toeristen maar zo zelden op de Hoge Veluwe te vinden zijn.

De meeste Japanners wonen op een van de vier grote laagvlaktes (Kanto, Nobi, Nagoya en natuurlijk Kinki). Of, groot; elk van de vlaktes is makkelijk binnen een dag op de fiets te doorkruisen. Het is er dan ook, met tientallen miljoenen inwoners, industrie, havens, gokhallen en wat dies meer zij nogal aan de volle kant. En dan moet daar ook nog landbouw bedreven worden, want ook dat gaat moeizaam in de bergen. Tussen de flatgebouwen, tankstations en sexhotels liggen bescheiden perkjes met rijst, groenten en zelfs aardappelen.

Je zou denken, of in ieder geval ik zou denken, dat als Japanners zo op elkaars lip zitten, en ter inspiratie omgeven zijn door oogverblindend natuurschoon, ze hun best zouden doen het stedelijk landschap ook een beetje appetijtelijk te houden. Niets is minder waar. Hoewel ik behoorlijk bereisd ben, ook in pakweg Oost-Europa, Centraal- en Zuidoost Azië, Den Helder, Eindhoven en andere plekken waar de lelijkheid haast bij wet verplicht lijkt, spant Japan met gemak de kroon.

Japanse steden zijn afzichtelijk. En niet eens omdat bet duistere, distopische betonwoestijnen zijn. Golfplaten krotten met plestik façades, in de meest afstotelijke kleuren, domineren. Duurdere woonhuizen zijn rondom afgewerkt met, eveneens plestik, platen met steentjespatroon, die zelfs door het modale Nederlandse tuincentrum nog als onverkoopbaar lelijk ter zijde zouden zijn geschoven. En als ze dan een keertje wel hun best doen is het resultaat in de meeste gevallen een psychedelische suikertaart, op het oog ontworpen door een meisje van een jaar of drie. Natuurlijk zijn er uitzonderingen, en er staan een paar gebouwen in Japan die het aanzien waard zijn, maar veel is het niet. Overwegend is het stedelijk landschap uitgesproken lelijk; een hoop wansmakelijk, langzaam verkleurend kunststof omslingerd door een wirwar aan elektriciteitskabels.

Nu zult u denken dat mijn weerzin voortvloeit uit een ordinair cultuurverschil. Dat ik, met mijn Nederlandse cultuur, hier een potje niks zit te begrijpen van Japanse cultuur, die nu eenmaal andere wormen in naden heeft, een andere, eigen esthetiek, andere gewoontes en heel andere bouwkundige voorkeuren. Niets is minder waar. Ten eerste ben ik, door een combinatie van een slechte opvoeding en een eigenzinnig karakter vrijwel geheel van cultuur gespeend, maar Japanners zijn het bovendien volkomen met mij eens. Zeer overwegend vinden ze Europese steden veel mooier dan Japanse. Niet voor niets is de metro van Osaka gedecoreerd met foto's van Italiaanse, Duitse, Oostenrijkse en zelfs Nederlandse steden. En als ze nou alleen onder de indruk zouden zijn van pakweg het Hoge der Aa, de Ubbo Emmiussingel, of het Damsterdiep, soit, maar ik heb Japanners ook met diep ontzag over de oogverblindende schoonheid van Eelde, Spijkenisse en Amstelveen horen spreken. Als iemand weet hoe lelijk Japanse steden zijn, zijn het wel Japanners.

Je zou denken dat dit een aardige verklaring biedt voor het eigenaardige fenomeen dat in Japanse boeken, beeldende kunstwerken en vooral films opvallend vaak steden verwoest worden. Van Tetsuo tot Prinses Mononoke, steden worden in de Japanse cinema keer op keer met grof geweld vernietigd. De belangrijkste Japanse film van de vorige eeuw, Akira, speelt zich zelfs geheel tussen twee kort opeenvolgende thermonucleaire explosies af, die elk Tokyo geheel verwoesten. Japanners weten donders goed dat hun steden lelijk zijn, en kijken daarom naar films waarin die vernietigd worden. Wat is cultuurwetenschap soms toch makkelijk!

Helaas is de relatie eerder andersom. Massale verwoesting is in Japan een veel gangbaarder verschijnsel dan in de meeste andere landen. Niet alleen omdat zo veel steden, Nagasaki en Hiroshima voorop, maar natuurlijk ook Tokyo, Osaka, Nagoya en Yokohama, in de tweede Wereldoorlog vanuit de lucht nagenoeg geheel platgebombardeerd zijn. Ook de aardbeving die Tokyo in 1923 trof, en meer dan 100.000 slachtoffers maakte, of die van 1995 hier in de buurt, dragen het hunne bij. Het is vanuit een, huidig, Nederlands standpunt moeilijk de omvang van een dergelijke ramp geheel te doorgronden. Maar als ik van mijn huis naar Kobe fiets, rijd ik kilometers lang alleen maar tussen nieuwbouw. De aardbeving van 15 jaar geleden, en de daarop volgende branden, hebben de halve stad van de kaart geveegd.

Dit is ook een van de oorzaken van de onthutsende lelijkheid van Japanse bouwwerken. Er zijn namelijk maar twee manieren om je te wapenen tegen aardbevingen. Je kunt een gebouw heel groot, sterk en zwaar maken, zodat het zelfs bij kracht 8 op de schaal van Richter heel blijft, of juist licht en flexibel maken, zodat het met de aardschokken mee kan deinen. Omdat zwaar duur is, kiest men meestal voor flexibel. En dan nog gaan de meeste gebouwen binnen 20 jaar na voltooiing weer tegen de vlakte, omdat de structuur door aardschokken teveel is aangetast. De lelijkheid van Japanse steden is dan ook niet vergelijkbaar met de schoonheid van Europese steden, maar eerder met die van Europese campings. Dan lijkt zelfs Japanse architectuur ineens heel aardig. Ook het gebouw waar ik zelf in woon is in vergelijking met een vouwwagen of bungalowtent niet echt lelijk te noemen.

Boeiend, allemaal, maar moet u nu tijdens uw aanstaande vakantie in Japan de stedelijke gebieden geheel mijden? Er is iets voor te zeggen. Maar mocht u nog een museum, restaurant, tempel, pornowinkel, theater of natuurlijk een bioscoop willen bezoeken, dan zult u wel moeten. Wat te doen? Welnu, de verkeersveiligheid is in Japan uitstekend, dus u kunt gerust met gebogen hoofd over straat. Dan ziet u al een stuk minder van het stedelijk landschap. Bovendien hebt u dan kans een van de opmerkelijke esthetische genoegens van de Japanse openbare ruimte te smaken: putdeksels. Een meer aardbevingsvast medium dan een plak gietijzer is haast niet denkbaar en daarom maakt iedere Japanse gemeente een fraaie, zelfontworpen putdeksel. Te midden van alle Japans-stedelijke lelijkheid zijn het veelal ware juwelen. Op de onvolprezen fotosite Flickr kunt u ze bijna allemaal bekijken. Klikt!

2 opmerkingen:

HF zei

Groningen heeft sinds kort eveneens eigen putdeksels, kijk maar:

http://www.gic.nl/nieuws/martinitoren-op-putdeksels-groningen

Daar hoef je dus ook al niet meer voor naar Japan. Bovendien zijn deze vervaardigd te Klazienaveen!

Joost zei

Ik dacht dat het probleem met Japanse bouwkunst was dat je een keus moest maken; of heel zwaar en sterk, wat goed een typhoon kan doorstaan maar niet aardbevingen, of juist licht en flexibel, wat goed bestand is tegen aardbevingen maar dan weer niet tegen wind kan.