vrijdag 10 juni 2011

Van de broekspijp en de bus: het NHM

Hebt u het gehoord? Het Nationaal Historisch Museum gaat niet door! Nu was ik, eerlijk gezegd, nooit een echte voorstander van dat museum. Niet om de gebruikelijke redenen, overigens. Ik vind Arnhem een voor de hand liggende historische hoofdstad van Nederland, omdat het ook al voordat de VOC-mentaliteit uitbrak een politiek en economisch belangrijke stad was. Hoofdstad van het hertogdom Gelre, immers, wat toch een laatmiddeleeuwse grootmacht genoemd mag worden. De historische integratie met de rest van het land is ook voorbeeldig, want Gelderse veldheer Maarten van Rossum (nee niet die, deze!) heeft Delfzijl ooit nog geplunderd. Kom daar eens om in de Randstad. Ze weten niet eens waar het ligt, meneer! Dat Arnhem in het meer recente verleden ook een vrij cruciale rol in de Nederlandse en Europese geschiedenis heeft gespeeld, hoef ik hier neem ik aan niet toe te lichten.

Het gebrek aan parkeerruimte, waar zoveel over te doen was, leek me een bagatel. Of dacht u dat ze bij de slag bij Heiligerlee een parkeergarage hadden gehad, Jan van Schaffelaar met een tweedehands Opel Astra naar Barneveld gekomen was en Piet Hein en zijn mannen per touringcar naar de Baai van Matanzas waren afgereisd? Door de bank genomen kun je van geschiedenis niets leren, maar dat je zonder parkeerplaatsen ook een eind kunt komen lijkt me toch wel evident.

Nee, mijn bezwaren tegen dit museum hadden niets met dit soort praktische zaken van doen, en ook die twee mallige, culturatieve directeuren leken me geen echt probleem. Ik vond het van het begin af aan niks, vanaf Jan en Maxime dus. Het idee dat Nederland een koste wat kost een gezamenlijke geschiedenis moet hebben, en dat de jeugd die in Arnhem opgedrongen moet krijgen, al dan niet na een lange busreis, ter bevordering van het historisch besef, is onzinnig en kwalijk. En om daar een museum voor te gebruiken is zelfs ronduit bizar. Dat laatste bezwaar lijkt nog niet erg aan de orde te zijn geweest in in Nederland, hoewel het toch volstrekt evident is: een museum is nauwelijks geschikt om een historisch verhaal te vertellen.

Vroeger is namelijk weg. Daar is niets meer aan te doen. Geschiedenis blijft over. Die geschiedenis is een verhaal, of een verzameling verhalen, die je kunt vertellen, verfilmen, in mimespel kunt uitdrukken, van daken schreeuwen, verstrippen, in een opera vervatten of, als het echt niet anders kan, in een museum verbeelden. Die laatste optie is verreweg de slechtste: een museum is een uitermate omslachtig en inefficiƫnt middel om een verhaal te vertellen, omdat een museum erg slecht is in volgorde, en volgorde is nogal wezenlijk voor een verhaal. Het wordt wel geprobeerd, hier en daar, door bezoekers niet vrij door de zalen te laten zwerven, maar dictatoriaal langs een bepaalde route te leiden, door eindeloze uitleg bij objecten te geven en door schermen op te hangen met opdringerige informatie en interpretatie. Zulke musea bezoeken is een soort strafwerk. Geschiedenis vertellen in een museum is net zoiets als mensen de weg wijzen in sonnetten. Het kan, maar handig is anders. Je bent in het eerste geval beter af met een boek of een radioprogramma en in het tweede met een heldere plattegrond.

Daarmee wil ik niet zeggen dat je geen oude troep in een museum kunt of moet laten zien. Als je een strijkijzermuseum begint, stel je daar oude strijkijzers ten toon, makkelijk zat. In een museum voor figuratieve kunst hangt immers ook figuratieve kunst, in een museum voor oude schepen zijn oude schepen te bewonderen en in het Catharijneconvent hangen de venten van Catharijne Con, de legendarische nymfomane en seriemoordenares die Utrecht in de 15e eeuw teisterde. Het zou dus ook geen enkel probleem zijn om een museum van de historische broekspijp op te richten, en daar oude broekspijpen aan het, ongetwijfeld bij duizenden toegestroomde, publiek te tonen. Maar u toont oude broekspijpen. Niet het verleden. Daar is niets aan te doen.

Wat nu als je een Nationaal Historisch Museum voor Nederland wil beginnen? Het verleden is foetsie, dus je zult je moeten behelpen met overgebleven objecten. Waarom zou je dat eigenlijk doen? Het voornaamste overblijfsel van de Nederlandse geschiedenis is Nederland zelf. Het wordt dagelijks aan de inwoners tentoongesteld, soms tegen wil en dank, zonder dat die een kaartje hoeven te kopen, en die er, heel modern interactief, elke dag weer iets aan veranderen of aan toevoegen. In vrijwel elke woning bevindt zich bovendien een scherm waarop verschillende aspecten van de Nederlandse cultuur 24 uur per dag via talloze kanalen in beeld worden gebracht. Met hun mobiele telefoon kunnen bezoekers interactief (alweer! wat een modern museum toch!) bijdragen aan schitterende exposities zoals "Idols" en "Big Brother".

Omdanks deze bezwaren zijn er massa's historische musea op de wereld. De meeste van die musea vertellen niet zozeer een geschiedenis, maar laten aan mensen die die geschiedenis al lang kennen objecten zien die ze met dat bekende verleden kunnen verbinden. Dat kunt u ook bereiken. Geboeid zullen mensen in uw nog te stichten museum rond de broekspijpen van Willem van Oranje, Michiel de Ruijter, Anton Mussert of Jaap de Hoop Scheffer drommen, maar alleen omdat ze weten wie Willem, Michiel, Anton en Jaap bij leven en welzijn waren.

Zij beleven dan, als het goed is, wat mijn collega Huizinga de 'historische sensatie' noemde. Daar bedoelde hij mee dat iemand die al van een historisch verhaal op de hoogte is zich door de confrontatie met, bijvoorbeeld, een object, nader tot dat bekende verleden voelt. Musea zijn enorm geschikt voor historische sensaties, maar niet eens strikt noodzakelijk. Veel mensen hebben een historische ervaring op Omaha Beach of bij de overgebleven stukjes van de Berlijnse muur, maar evengoed bij het zien van een koektrommel van een reeds lang verscheiden grootmoeder. Zelf heb ik vooral een historische sensatie als ik langs het Damsterdiep wandel, omdat ik weet dat collega Huizinga daar ook wandelde terwijl hij nadacht over de historische sensatie. Dat is misschien meer iets voor gevorderden.

Historische musea, willen ze een beetje te pruimen zijn, zijn dus afhankelijk van kennis vooraf, omdat wat ze laten zien daar zijn betekenis aan moet ontlenen. Je ziet nationale historische musea dan ook vooral in landen waar de overheid er zorg voor draagt dat iedereen hetzelfde weet en (vooral) vindt over het nationale verleden. In Vietnam, bijvoorbeeld, heeft elke gemeente een nationaal historisch museum. Ik heb er een stel bezocht en die musea zien er allemaal hetzelfde uit. Petten, uniformpjes, wat vlaggen, wat roestig wapentuig, een portret van Ho Chi Minh en klaar is Kees. Oh, en geen bezoekers, dat hebben ze ook allemaal, afgezien van de groepen pioniertjes die er verplicht heen moeten. Te voet, overigens, want een parkeergarage voor de schoolbus is er meestal niet. En trouwens ook geen schoolbus, want een rijk land is het niet, Vietnam, maar ze hebben er mooi wel een historisch besef van heb ik jou daar!

Democratische landen doen het doorgaans niet best met nationale historische musea. Frankrijk heeft er een, bij wijze van uitzondering, maar die is volgens Sarkozy niet 'digne de ce nom', en inderdaad meer een tentoonstellingsruimte van het Nationaal Archief. Duitsland heeft er ook een, maar daar hebben ze wel eerst een aantal dingen geflikt waarover na 1945 bar weinig onenigheid kon bestaan -en over andere zaken heeft men het er dan ook nauwelijks. Japan, een land dat zich in dezelfde periode nogal roerde, heeft er geen. Dat wil zeggen, verspreid over het land zijn wel veel historische musea, maar die zijn nooit echt nationaal. De meeste zijn uitgesproken linkse kerken, en andere, zoals deze, ronduit neofascistisch.

Dat het in normale landen zo moeilijk is een nationaal museum te hebben, komt doordat er zelden een voldoende algemeen geaccepteerd geschiedverhaal voorhanden is. In het geval van Nederland en Japan bestaat bij voorbeeld grote interne onenigheid over het eigen imperialisme in Aziƫ. Net zo min als premier Kan het museum bij Yasukuni zal laten sluiten, zal Rutte het in zijn hoofd halen de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog anders aan te duiden dan als 'Politionele Acties'. En Sarkozy mag dan een grote mond hebben, ook hij en zijn Gaullisten hebben genoeg geraamtes in de kast (en nog een paar in Algerije) waarover meer gesteggeld dan tentoongesteld zou worden. Nederland, Frankrijk en Japan hebben ontegenzeggelijk een nationaal verleden, maar veel minder een nationale geschiedenis, en dat zal hopelijk ook zo blijven. Deels omdat veel wezenlijke vraagstukken politiek onaanraakbaar blijven, deels omdat we het altijd wel ergens over oneens kunnen zijn, en deels omdat Nederland, Japan en Frankrijk geen politiestaten (meer) zijn waar het historisch besef met geweld wordt afgedwongen en gelijkgeschakeld.

Maar ben ik dan niet ongerust over het gebrek aan historisch besef en nationale identiteit van de Nederlandse jeugd? Niet bijzonder. Ik heb zelf van historisch besef mijn beroep gemaakt en mede daardoor heb ik al jaren geen identiteit meer. Dat blijkt geen gemis. Bovendien lijkt het gebrekkige historisch besef van oudere Nederlanders me veel kwalijker en schadelijker, al was het maar omdat hun onkunde, door het Dunning-Kruger effect, steevast omgekeerd evenredig met hun pretenties. Dat scholieren evengoed nooit zeuren dat oudere Nederlanders verplicht in bussen naar musea moeten worden gesleept toont aan hoe veel sympathieker zij toch zijn dan wij. Hoewel ze het natuurlijk ook te druk zouden kunnen hebben met ander zaken. De nationale toekomst, bijvoorbeeld.

Geen opmerkingen: